6 Veranderlijke mode

Op een zaterdagochtend keek ik naar Elsa Klensch’ Style on cnn en ving ik een glimp op van mezelf terwijl ik binnenliep bij de modeshow van Anna Sui. In het groepje redacteuren dat zocht naar de voor hen gereserveerde stoelen was ik, in het voorbijgaan, zeer kort te zien op tv. Ik droeg een rode, wollen, platte pet. Eronder droeg ik mijn lange, blonde haren in twee vlechten à la Heidi.

De pet had ik een paar dagen geleden bij Barneys gekocht, omdat ik iets nieuws wilde dragen naar 7th on Sixth, de twee keer per jaar gehouden modeshow georganiseerd door Amerikaanse ontwerpers. Het was 1993 en de shows hadden een nieuwe organisatie gekregen. Samen met de slimme, nieuwe naam (op Seventh Avenue was de kledingindustrie van New York gevestigd, Sixth was de avenue waar de shows werden gehouden) konden de shows zich nu verheugen op sponsorgeld van grote bedrijven. Tenten die aan circustenten deden denken werden opgezet in Bryant Park vlak bij Sixth Avenue. Er stonden rijen tribunes in de tenten om de honderden genodigden te kunnen huisvesten. Er kwamen steeds meer media op af; er waren zelfs meer fotografen en televisieploegen aanwezig. Beroemdheden, die een zeldzaamheid waren bij vorige modeshows, claimden nu zitplaatsen op de eerste rij.

Door mezelf die ochtend op tv te zien, hoe kort ook, werd ik bevestigd in mijn gevoel dat ik mijn plek had gevonden. Ik zag dat de egocentrische en kortzichtige modewereld net zo ver van de werkelijkheid stond als ik probeerde te zijn. Ik hield ervan om er onderdeel van uit te maken en ik hield van het misleidende gevoel van belangrijkheid dat het me gaf.

Ik hield van alles wat erbij kwam kijken om een modetrendsetter te zijn: de opdrachten om de grote namen in de modewereld te interviewen, uitnodigingen voor feestjes, het bezoeken van modeshows. Vera Wang bood aan om een zwarte trouwjurk voor me te ontwerpen en ik kon bijna voelen hoe mijn ego werd opgeblazen: een speciaal door Vera Wang gemaakte trouwjurk voor mij... en dan ook nog in het zwart. Ik had afspraken met Bill Blass of een lunch ter ere van de Italiaanse ontwerper Valentino.

==

Tijdens het volgende seizoen voelde ik, terwijl ik Sixth Avenue af liep richting Bryant Park om de shows bij te wonen, de opgewonden spanning in de lucht hangen. Het was als een drug. Op enkele straten afstand kon ik de nok van de witte tenten zien. Toen ik dichterbij kwam, hoorde ik de dreunende beat van liedjes die de deejays draaiden. Bij de ingang van het evenement werd er druk geschuifeld en gewoeld. Je telde mee als je er naar binnen mocht. Ik hield van dat gevoel dat ik meetelde. Dat had ik als tiener ook gehad toen ik bij Studio 54 werd binnengelaten. Het was hetzelfde oppervlakkige, in een oogopslag opmeten van iemand, alleen was dit nu naar een ander decennium verplaatst, naar een nieuwe gebeurtenis en een andere bedrijfstak.

Omdat dit zo was, voegde ik elk seizoen, voordat de modeshowweek eraan kwam, nieuwe dingen aan mijn garderobe toe. Veel van dat shoppen was op voorhand voorgeschreven omdat ik goedkeuring zocht van de kleine wereld waar ik nu bij hoorde. Ik begreep dat ik als modejournalist, die de 7th on Sixth bezocht, voor een deel de collecties kwam bekijken en deels zelf bekeken werd.

Daarom kocht ik nieuwe dingen voor mijn garderobe. Ik kocht de rode pet en ik schafte een zwarte, oversized Cutler & Gross-zonnebril aan (die Thomas ‘belachelijk’ vond) omdat alle redacteuren dat seizoen die grote, zwarte zonnebrillen droegen. Op een ander moment van extreme koopzucht zat ik bij Barneys en probeerde ik mijn voeten in een paar kniehoge, zwartleren motorlaarzen te persen. De volgende dag werden mijn tenen tijdens doorlopende shows die wel vijf uur duurden afgeknepen. De laarzen pasten slecht en ik kon er amper op lopen. Ik ging terug naar Barneys en ruilde ze voor een lagere variant in dezelfde stijl, want zo wanhopig graag wilde ik de meest coole laarzen dragen.

In het seizoen daarop werden mijn outfits, elke keer dat de modeweek zich aandiende, nog nauwgezetter uitgekozen. Net zoals ik enige persoonlijke stijl te gronde had gericht om Thomas’ goedkeuring te krijgen, zo richtte ik ook mijn persoonlijke stijl ten gronde om te worden geaccepteerd door de modepolitie. Mijn aankopen werden gekoppeld aan de trend van de dag, de stijl die werd getoond op de catwalk en de merken die de meeste aandacht kregen in de pers. De individualiteit van mijn vroegere garderobe, mijn zelfbedachte combinaties, mijn koopjes van de vlooienmarkt, legerspullen en aparte combinaties waren verdwenen. Ik had mezelf gekneed tot een ander perfect beeld: de modejournalist van de jaren negentig.

==

Het werken in de mode-industrie vergrootte mijn winkelspectrum. Ik ging niet alleen shoppen om me te kleden voor de modeshows die twee keer per jaar werden gehouden. Ik moest nu ook shoppen voor kleding die ik aankon naar de ontelbare feestjes waar ik naartoe ging.

Ik had nooit durven dromen dat ik een collectie avondjurken in mijn kast zou hebben hangen. Toch, op een dag, waren ze er. Ik bezat avondjaponnen van gewicht. Ik had avondjaponnen die ruimte nodig hadden. Ik had avondjurken die moesten worden opgehangen op hun eigen met satijn beklede hangertje. Er waren hangertjes die uitgevoerd waren in prachtig bleekroze satijn en zo verfijnd leken als spitzen; hangertjes die voorzien waren van spelden met een pareltje op het uiteinde waarop zelfs de dunste spaghettibandjes bleven hangen. Soms werd ik melancholiek als ik alleen maar naar die hangertjes keek. Nog meer dan de avondjaponnen zelf leken de hangertjes een goddelijk doel en een verfijnde schoonheid te bezitten die me altijd overrompelde.

Veel avondjurken die ik in die tijd kocht waren zwart. Er was een zwarte jurk van satijn en crêpe, met een laag uitgesneden rug en een soort buitenaards zilveren ring om de nek. Ik had hem gekocht in de Charivari-boetiek op 57th Street. Ik had een eenvoudige rechte, zwarte, wollen jurk van Jil Sander, die tot op de grond viel, in de stijl van Morticia Addams van de Addams Family. Die jurk had ik in Rome gekocht. Toen, tijdens een koopuitje naar Barneys, kocht ik een zwarte, zijden japon met gerafelde, ‘versleten’ zomen om de nek en de manchetten van Comme des Garçons. Het model Linda Evangelista had precies diezelfde jurk gedragen op het omslag van het tijdschrift Harper’s Bazaar.

Ik droeg de Comme des Garçons-japon tijdens een evenement van het Metropolitan Museum of Art in de tempel van Dendur. Het evenement was opgedragen aan schoenen. Achteraf gezien klinkt dit belachelijk, maar op dat moment vond ik het een belangrijk onderdeel van mijn werk. Wat ik me van die avond herinner, is dat ik in een schitterende kamer stond waar ik meer dan perplex stond door de Egyptische tempel, de reflecterende vijver en de enorme glazen wand waardoor je op Central Park uitkeek. Er was een legertje obers aanwezig dat door de kamer schreed met zilveren dienbladen op hun schouder. Op elk blad lag een dessert dat gemaakt was van goudkleurig gesponnen suiker en pure chocolade in de vorm van stiletto’s. Ik ontving die avond talrijke complimentjes over mijn jurk, die door bijna iedereen herkend werd als de jurk die op de voorkant van Harper’s Bazaar had gestaan.

Het jaar erop tijdens hetzelfde evenement was mijn outfit niet zo succesvol. Ik had besloten om het shirt te dragen dat mijn broer Francis me had gegeven voor mijn veertiende verjaardag. Hoezeer ik ook mijn oude ik wilde begraven, af en toe had ik een aanval van nostalgie wat zich uitte in mijn kledingkeuze. Ik had dat shirt al die jaren bewaard als een aandenken van mijn liefde voor mijn broer en had de behoefte gevoeld om het te dragen, vooral nadat hij uit mijn leven was verdwenen. Het was een mouwloos, geelgroen shirt dat versierd was met een rij nepedelstenen. Die avond had ik het gecombineerd met een zwarte rok van crêpe die tot op de grond viel. Ondanks het feit dat ik erg blij was dat ik mijn vintagecadeau kon dragen, zeiden verscheidene vrienden dat ik er moe uitzag. Mijn nostalgie leverde me geen complimenten op.

Maar hoe hard ik ook mijn best deed om mijn hang naar bepaalde kledingstukken te onderdrukken, bleek het een terugkerend patroon te zijn.

Ik kan me een persdiner herinneren in een palazzo in Florence in Italië waar ik, toen ik onder aan de erg grote marmeren trap stond, plotseling bedacht dat het een palazzo was, een paleis dus.

Natuurlijk wist ik dat. Maar op dat moment kwam het als een stukje nieuwe en belangrijke informatie bij me binnen. Het werd vergezeld van het beeld van mijn moeder in mijn jeugd, dansend in haar wijde broek in ons krappe appartement in Brooklyn. Dit beeld voer eerst als een stroom door me heen. Daarna verlangde ik zo naar de aanwezigheid van mijn moeder dat ik amper door de rest van de avond heen kon komen.

Weer in mijn hotelkamer zei ik tegen mezelf dat dit soort vereenzelvigen van iemand met zijn kleding verkeerd was. Natuurlijk worden we niet gekenschetst door wat we dragen. Toch zijn we, tenminste tot op zekere hoogte, wat we aanhebben. In de jaren na mijn moeders overlijden had ik haar zwarte, satijnen, wijde broek weggestopt in mijn kledingkast. Ik had hem nooit gedragen, had er zelfs amper naar gekeken. Toch, als ik hem tegenkwam achter in de kast, schoot me altijd weer te binnen hoe graag ze hem droeg.

Die avond besefte ik dat mijn moeder nooit in Italië was geweest. Ze was nooit in een palazzo geweest. Ze zou nooit mijn kledingkast vol avondjurken zien.

==

Er waren andere privileges die samengingen met onderdeel uitmaken van de modepers, zoals het krijgen van kledingstukken van de nieuwe collectie die nog niet in de winkels hingen. Tijdens lunchafspraken en perslanceringen stond er voor iedere gast een goodie bag klaar op de stoel. Van de pers zijn betekende dat ik vaak werd ingelicht over de meest begerenswaardige New Yorkse uitverkoop van showmodellen, soms al dagen voordat de winkels hun deuren voor het publiek openden.

Uitverkoop van showmodellen veroorzaakte een zekere gekte. Alleen al door het idee dat designerfashion die normaal gesproken onbetaalbaar was voor spotprijzen gekocht kon worden, ging de adrenaline sneller stromen. Maar terwijl ik het idee van uitverkoop van showmodellen geweldig vond, werd ik vaak overdonderd door de werkelijkheid. De beste kledingstukken werden onvermijdelijk door velen begeerd en kostten een hoop getouwtrek dat zowel uithoudingsvermogen als voorbereiding van je eiste. De kledingkeuze voor dit speciale shoppen vereiste strategie: gemakkelijk uit te trekken kleding; een neutrale panty en geen doorzichtige bh; geen sieraden die misschien aan de tere stoffen, sluitingen en ritsen konden blijven haken; instappers. Uiteraard ging ik er toch naartoe.

Na een paar jaar zat mijn kast boordevol met showmodellen uit de uitverkoop, de meest begeerde kledingstukken waren die van de merken Lagerfeld, Trussardi, Burberry, Alberta Ferretti, Jean-Paul Gaultier en Dior. Hoewel ik zelfs een aantal van de prachtigste kledingstukken die ik ooit had gehad in de uitverkoop kocht, waren het toch niet mijn meest gekoesterde shopervaringen.

Wat ik het meest was gaan koesteren, was een shopstijl die gelijk was aan het soort shoppen dat ik meteen na het overlijden van mijn moeder had gedaan. Dat was winkelen alsof je in trance was waarmee ik mezelf in een bijna gehypnotiseerde staat bracht. In deze staat kon ik hele middagen vullen met alleen maar door winkels heen dolen. Ik merkte dat ik me op die momenten in mezelf terugtrok en uiteindelijk in een stilte belandde waarin het bijna leek of ik onder water zat, in mijn eigen, persoonlijke vissenkom.

De ene keer besteedde ik bijvoorbeeld uren op de lingerieafdeling van Bloomingdale’s. Een andere keer ging ik schuilen voor de regen op de eerste en tweede verdieping van Saks. De regen kwam met bakken uit de hemel, het was gruwelijk koud en de veiligste plek die ik kon bedenken was in de stille gangen, tussen de kledingrekken, in de rust die er heerste op de verkoopvloer halverwege de middag van een gewone werkdag. Ik bleef daar urenlang en vertrok uiteindelijk met een zwart-wit geblokt vest, het zoveelste kledingstuk van de Franse ontwerper Jean-Paul Gaultier. Het was voorzien van een satijnen rug en had grijze, paarlemoeren knoopjes. Ik weet nog dat het rond de vijfhonderd dollar kostte.

Ik begon te liegen tegen Thomas over hoe ik mijn middagen doorbracht. Ik loog nonchalant, zonder veel na te denken over de betekenis ervan en of er consequenties aan waren verbonden. Soms vertelde ik wat ik had gekocht, maar ik liet de details weg: de prijs, hoeveel tijd ik echt in de winkel had besteed. Andere keren liet ik het shoppen weg. Als Thomas ernaar vroeg, zei ik dat ik was wezen lunchen, een vergadering had of naar een museum was geweest. Ik voelde me beschermend ten opzichte van dit shoppen, alsof het iets was dat afgeschermd moest worden van invloeden van buitenaf – alsof het iets was wat slechts alleen van mij was. Ik wilde het niet aan anderen vertellen. Ik begon me op mijn gemak te voelen bij deze leugens. Ik was geschokt over hoe gemakkelijk ik ze kon produceren en hoe vlot ze werden geaccepteerd. Ik stond mezelf steeds meer toe me uit te leven in nog meer heimelijk shoppen.

==

Ik had eens een paar uur over tussen twee 7th on Sixth-modeshows en ging zonder bepaalde reden naar Saks. Toen ik over de parterre liep, langs de hectische cosmetica-afdeling, had ik plotseling het gevoel dat er een onzichtbaar krachtveld om me heen hing. Ik voelde een verhoogd bewustzijn alsof mijn zintuigen verscherpt waren. Alles leek verlicht en baadde in een zonnige gloed. Ik was levenslustiger, opgewekter en intens.

Deze ervaringen zorgden ervoor dat ik in paniek raakte, hoewel ik dat niet zeker weet omdat ik, volgens mij, nog nooit blinde paniek heb ervaren. Wat ik voelde was dat ik iets móést kopen. Het was gelijk aan de opwelling die ik had gekregen toen ik autoreed: de opwelling om de auto te stoppen door hem tegen de vangrail, een boom of welk onroerend goed dan ook aan te rijden waardoor het voertuig stil zou komen te staan.

Als ik autoreed, moest ik me concentreren om deze opwelling in de hand te houden en mezelf ervan af te brengen. Het was alsof je een zelfmoordenaar van een geopend venster weg wilde praten. Uiteindelijk heb ik de auto nooit ergens tegenaan gezet, maar die vreemde opwelling was onmiskenbaar en angstaanjagend.

Die dag in Saks had ik precies dezelfde vreemde opwelling. Er had zich iets binnen in me genesteld wat zei: ‘Koop iets, dat moet’, en wat niet meer weg wilde gaan.

Toen ik de roltrap bereikte, besefte ik dat mijn handpalmen vol zweet stonden en ik droogde ze af aan mijn spijkerbroek. Ik probeerde mezelf ervan te overtuigen dat het door de modeshows kwam; een restje van de roes uit de tenten, van het vertoon en de omstandigheden, de flitsende camera’s, het gefluister en van de presentaties op de catwalk.

Uiteindelijk kocht ik een broek van Dries Van Noten, een broek van kunstzijde met wol, geïnspireerd op de mannenmode, en hij hing laag op mijn heupen en had lange, wijde pijpen. Ik kocht ook een wollen polosweater met korte mouwen van Dolce & Gabbana in dezelfde auberginekleurige stof. Samen kostten deze kledingstukken bijna duizend dollar.

==

Het gat tussen willen en hebben bestond niet langer; gaandeweg was het opgehouden te bestaan. Hoewel ik me niet alles wat mijn hartje begeerde kon veroorloven, had ik een levensstijl ontwikkeld waarbij ik in staat was om het meeste van wat ik wilde hebben te kunnen kopen. Ik droeg kleding die in de modetijdschriften stond en kon winkelen waar ik maar wilde. Toch voelde ik me er niet prettig bij.

Het gat dat me echter werkelijk dwarszat was het gat tussen wat ik deed voorkomen als wat ik wilde en wat ik echt wilde. Hoe meer Thomas en ik over trouwen en het stichten van een gezin spraken, des te ongeruster ik werd. Er klopte iets niet met het plaatje dat ik voor mezelf had geschapen. En hoezeer ik ook wilde dat het allemaal klopte, dat deed het niet. Ik bleef maar wachten tot er iets op zijn plaats viel.

Op een dag werd ik wakker en was ik ervan overtuigd dat ik even afstand moest nemen van mijn relatie. Ik had besloten deze verandering door te voeren, omdat ik me opgesloten en gevangen voelde en niet wist wat ik anders moest doen. Ik vertelde Thomas wat ik wilde. Er viel niets uit te leggen. Ik had gewoon wat tijd nodig om te achterhalen hoe ik de volgende stap kon nemen. Ik voelde me ondankbaar, omdat Thomas niets verkeerd had gedaan. Hij voorzag me van alles waarvan hij dacht dat hij het me moest geven. ‘Waar ben je toch altijd maar naar op zoek?’ vroeg hij.

‘Ik ben op zoek naar mezelf,’ antwoordde ik. Ik had die zin herhaaldelijk gerepeteerd, maar toen ik hem uiteindelijk uitsprak, kwam het theatraal, bijna komisch, over.

‘Je bent als een blinde die overal tegenop loopt in de duisternis,’ zei Thomas.

Voordat ik zelfs maar de kans kreeg om van gedachten te veranderen, vertelde hij me dat hij een volledig gestoffeerd appartement had gehuurd aan de andere kant van de stad.

==

Terwijl Thomas verhuisde naar zijn nieuwe, tijdelijke appartement, ging ik op zakenreis naar Parijs.

Bijna meteen nadat mijn vliegtuig was geland, bevond ik me in L’Éclarier, een boetiek in de Marais, een wijk van Parijs, en paste ik een zwart wollen pak met een dubbele rij knopen van Prada.

‘Pas deze ook eens,’ zei de magere jongen die me het pak probeerde te verkopen. Hij zette een paar zwarte Prada-pumps met een vierkante neus en een hoge blokhak op de grond. Ik gleed met mijn blote voeten in de schoenen.

‘Fááántastisch!!!’ piepte hij.

Daar stond ik weer: een ander pak, een andere plaats, een ander prijskaartje met daarop weer enkele duizenden dollars. Alleen was het nu een beetje anders. Thomas en ik waren officieel uit elkaar en ik genoot niet langer van zijn vrijgevigheid. Hoewel ik huur had moeten betalen voor ons appartement in het centrum toen we een stel waren, nu we gescheiden van elkaar woonden, moest ik alle kosten van mijn levensonderhoud weer alleen dragen. Reëel gezien paste een Prada-pak niet binnen mijn budget.

Maar met mijn budget wilde ik me niet bezighouden. Ik wilde niet begrijpen wat de beperkingen van ‘leven binnen je stand’ inhield. Ik was te zeer gewend geraakt aan een bepaalde manier van winkelen en wilde op die voet doorgaan.

Ik bekeek mezelf in de manshoge spiegel gekleed in het pak en de schoenen, en ik ervoer dezelfde lichamelijke sensatie die zich thuis in New York had voorgedaan. Ik was nerveus en opgewonden en mijn handpalmen zweetten. Ik kon het gesprek dat het stel achter me voerde versterkt volgen. De verlichting in de winkel scheen te stralen alsof ik in het theater stond.

‘Kun je een glas water voor me halen?’ vroeg ik aan de magere jongen.

Ik ijsbeerde heen en weer voor de spiegel. Het jasje had een stoere riem met een zilverkleurige gesp in legerstijl en viel net op mijn heupen. De naam Prada was in het metalen deel aan de voorkant van de riem geëtst. De broek had rechte, nauwe pijpen. De schoenen maakte het helemaal af, de vierkante neus voegde precies die botheid toe waardoor het model in balans was.

Hij kwam terug met een glas water en ik nam langzaam een grote slok.

‘Ik moet dit pak en die schoenen hebben,’ zei ik, terwijl ik het glas teruggaf aan de jongen.

‘Dat ben ik helemaal met u eens,’ antwoordde hij.

==

De avond erop droeg ik het pak naar een feestje bij iemand thuis. Ik was uitgenodigd door een leidinggevende bij Louis Vuitton, iemand die ik had leren kennen via mijn vriend Kendall. Het feestje was in een overvol appartement in een deel van Parijs dat ik niet kende. Mijn meest levendige herinnering aan die avond is dat ik met een paar gasten om een salontafel zit waarop hoge stapels kunst- en fotoboeken lagen. Het pak gaf me het gevoel aantrekkelijk te zijn en slim, en ik zei waarschijnlijk veel dingen die half niet zo grappig waren als ik dacht dat ze waren.

Na het feest keerde ik naar mijn hotelkamer terug en hing het pak in de kleine kledingkast. Het hing net onder de gloeilamp en zag er erg speciaal uit, als iets wat bijzondere krachten had, het pak van een superheld.

Het Franse woord voor pak is costume. Mijn moeder droeg altijd geweldige kostuums als zij en mijn vader naar een Halloweenfeestje gingen. Ze hielden ervan zich te verkleden, om te doen alsof ze iemand anders waren. De laatste keer dat ik mijn vriend dr. Miyamoto had gezien, had ik iets gedragen wat op een kostuum leek. Hij had me afkeurend aangekeken.

Die nacht in mijn hotel ging ik blij slapen omdat ik mijn Prada-pak had, mijn Prada-kostuum, zelfs al wist ik zeker dat de aankoop ervan mijn financiën erg veel kwaad zou doen.

==

Het was waar; ik was zoekende. Maar elke keer dat ik naar mezelf ging zoeken, vond ik niets. Ik zocht mezelf in pakken, in steden, in relaties, maar mijn zoektocht leverde niet meer op dan een vaag, zeurderig gevoel dat iets belangrijks van mij ontbrak. Telkens als ik me een zelfstandig leven voor wilde stellen, lukte dat niet. Het leek of er niet genoeg van mij was. Als ik in mijn kledingkast keek, vroeg ik aan mezelf: hoe kan een vrouw met zo’n volle kledingkast, zich vanbinnen zo leeg voelen?

Deze eenzaamheid dreef me weer terug naar mijn relatie met Thomas. Ik raakte ervan overtuigd dat trouwen en een gezin stichten de enige oplossing was. Ik was al in de dertig en had niet veel tijd meer.

Ik keerde terug naar New York, berustend en berouwvol, en klaar voor verandering. Ik zou mijn baan bij de krant opzeggen en gaan werken als freelancer. Thomas stelde voor dat ik meer tijd doorbracht in ons strandhuis. ‘Het is een goede plek voor jou om te schrijven,’ had hij gezegd. Ik sputterde niet tegen. Het klonk allemaal geweldig, als een grote kans. Ik kon niet ontkennen dat dit het leven was waar bijna iedereen op Manhattan van droomde.

Tegelijkertijd verhuisden we naar een groter appartement in hetzelfde luxueuze flatgebouw. Dit appartement had twee slaapkamers en twee badkamers. Het was erg groot en er was genoeg ruimte voor mij om een kantoor in te richten en een boek te schrijven. Ik had een wand van op maat gemaakte boekenkasten laten maken voor mijn werkkamer en we kochten wat nieuwe meubels om de kamer af te maken: een teken- en knutseltafel en een antieke dossierkast. Dit was nu ‘mijn eigen kamer’, een ruimte waarin ik iets kon scheppen. Voordat ik echter kon starten met het creatieve schrijven waar ik zo naar verlangd had, moest ik de slag leveren met mijn onvermogen om zwanger te raken.

==

Onvruchtbaarheid was nooit bij me opgekomen. Ik had altijd geloofd, net als veel vrouwen in New York, dat ik degene was die alles bepaalde. Ik bepaalde wanneer en hoe ik zwanger zou worden, net zoals ik me voorstelde dat ik de baas was over mijn uiterlijk, mijn carrière en mijn relatie. Het was me gelukt om al deze dingen voor elkaar te krijgen op een manier waaruit orde bleek en ik verwachtte dat ik precies dezelfde invloed zou hebben op een zwangerschap als ik dat wilde.

Ik had niet veel gezocht achter de miskraam die ik had gehad in het jaar van mijn moeders overlijden, maar plotseling werd ik gedwongen dit verhaal opnieuw te vertellen. Ben je ooit zwanger geweest? Ja. Wat is er gebeurd? Nou, ik was erg mager, erg gestrest, had een slecht huwelijk... Ik had nooit gesproken over deze gebeurtenissen en had er vrede mee om ze te laten rusten in het verleden.

Maar toen ik in het kantoor zat van een van New Yorks meest vooraanstaande vruchtbaarheidsspecialisten en zorgvuldig luisterde naar hoe hij uitlegde wat ‘onverklaarbare onvruchtbaarheid’ was, viel me op dat er iets aan me was veranderd: ik was teruggegaan naar mijn relatie met Thomas maar voelde daar niets meer bij. Het was vergelijkbaar met de verdoofdheid die ik had na mijn moeders overlijden.

Terwijl ik luisterde naar wat de dokter zei, kon ik amper enig gevoel over mijn situatie opbrengen of me een mening vormen over de tests die hij me allemaal voorschreef.

==

Mijn vriend Kendall schoof me een briefje toe tijdens de Louis Vuitton-presentatie van het boek Une siècle et des lumières, Homage to a Century of Creation. Er stond in: Je bezoekt alle juiste feestjes en kent de juiste mensen. Op die feestjes, die in bepaalde steden over de hele wereld hadden plaatsgevonden, werd 1896-1996, de eeuw van het Louis Vuitton-monogram gevierd. Het boek was een geschenk aan alle ‘juiste mensen’ die zo fortuinlijk waren dat ze erbij waren geweest. Ik bleek een van hen te zijn. In 1997, het jaar erop, bereikte de merkengekte zijn hoogtepunt en daar stuiterde ik rond tussen de liefhebbers van luxegoederen.

Tegen het eind van de jaren negentig was het alsof onbezonnenheid Manhattan in haar greep had. Ze mengde zich met de zuurstof in de lucht. Er waren kansen, er heersten optimisme en oppervlakkigheid: een eindeloze stroom van de juiste feestjes en de juiste mensen.

Ik vloog voor een weekend naar Parijs, speciaal om een ander Vuitton-feest bij te wonen waarbij ik een Rifat Özbek-jurk droeg met een lijfje dat versierd was met spiegeltjes. Daar was ik, terwijl ik cocktails dronk en me mengde onder het gezelschap dat onder andere bestond uit Gérard Depardieu, Rupert Everett, Beatrice Dalle en Vivienne Westwood. Tijdens het diner keek ik vol verbazing naar de extravagantie die de bizarre Vuitton-presentatie kenmerkte, een mengeling van levende dieren, slangenmensen en unieke handtassen. Het evenement was luxe, overdadig en compleet surrealistisch.

Die avond kwam ik terecht op een feestje bij iemand thuis in St. Germain waar ik letterlijk aan Westwoods voeten zat en luisterde naar haar uitgesproken mening over van alles, van modegeschiedenis tot filosofie. Ik zat daar als een nederige modediscipel en hing aan haar lippen. Westwoods overpeinzingen waren onderhoudend, hoewel een deel van wat ze zei absurd was. Dit voegde alleen maar extra Alice in Wonderland-kwaliteit toe aan de hele avond. Toch had ik niet op de grond aan haar voeten moeten blijven zitten. Ik had mezelf moeten verheffen. Het was niet waardig.

Uiteindelijk vertrok ik, maar niet voordat de gastheer een dronken versierpoging deed bij de voordeur. Ik kwam in de miezerige regen terecht en probeerde een taxi aan te houden, omdat ik niet besefte dat mijn hotel om de hoek lag.

Er waren andere feestjes in Milaan en Forte dei Marmi en natuurlijk in New York. Er was altijd een feestje in New York. Elke dag dat ik de brievenbus openmaakte, kwam er een lawine aan uitnodigingen uit vallen. Er was een eindeloze stroom aan lanceringen: een nieuw luchtje, de introductie van een nieuwe collectie, de opening van een nieuwe winkel, een vooruitverkoop, een voorproefje, een nieuw restaurant met een proefavond verzorgd door een veelgeprezen sterrenkok. Het leek wel of er weinig tot niets voor nodig was om mensen bij elkaar te krijgen. Er waren bijna altijd mensen, die duwden en trokken in het gewoel bij de deur, met hun uitnodiging in de lucht wapperden alsof die aangaf hoe belangrijk ze waren. In de hoop dat ze werden goedgekeurd door het pr-gepeupel met hun koptelefoontje op en hun klembord in de hand die keken of het een bekende was. De rode, fluwelen koorden deden hun intimiderende werk. En de fotografen... er moesten altijd fotografen in de buurt zijn om het geheel vast te leggen, als een bewijs dat het echt was.

==

In een van haar grappige en scherpe essays over de talloze personages die eind twintigste eeuw zwoegden in de mode-industrie, schreef auteur Julie Burchill dat mensen die na hun dertigste nog steeds de mode volgen diep triest zijn. ‘Ik heb wat vervelende mensen ontmoet in mijn leven,’ schrijft ze. ‘Maar geen ervan is zo vervelend als de modejournalist van boven de dertig.’

Dat was wat ik toen was: een modejournalist van boven de dertig.

Hoewel ik me niet ongelukkig voelde in die tijd toen ik buiten op de trappen van de Openbare Bibliotheek van New York stond en mijn uitnodiging krampachtig vasthield. Ik kan me herinneren dat ik opgetogen was omdat Anna Wintour mijn coole pak had gezien of omdat Bill Cunningham mij op de foto wilde zetten voor The New York Times of omdat ik de kans had om aan Vivienne Westwoods voeten te zitten. De maalstroom en de opwinding van de shows en het shoppen dat erbij kwam kijken waren zoethoudertjes, afleidingen waar je snel verslaafd aan kon raken.

Tegen het eind van de jaren negentig begon ik haar uitspraak over diep triest zijn en verveling te begrijpen. De mode-industrie was het cliché geworden van de slechtste, negatiefste stereotypen. Ik begon te ontwaken uit mijn zelfgekozen ballingschap, van mijn gestoorde duik om onder de deken van perfectie te schuilen waar ik veel te lang onder was blijven liggen. Ik wist dat ik nog steeds van mode hield, maar ik was niet langer verliefd op de mode-industrie.

Aan het eind van 1998 werden de lentecollecties voor 1999 getoond in de 7th on Sixth. De General Motors Fashion Week, zoals het nu genoemd werd, vond weer eens plaats in Bryant Park. Deze shows bestonden vijf jaar en waren een onmiskenbaar succes. Niet alleen stonden er meer modepresentaties dan ooit op het programma, de bezoekersaantallen en het bereik in de media bereikten ook hun hoogtepunt. Een televisieprogramma met de naam 7th on Sixth Inside Fashion Week, gepresenteerd door model Lauren Hutton, stond gepland voor uitzending in december.

Maar in tegenstelling tot vroeger voelde ik me niet langer genoodzaakt om te shoppen voor de modeshows. Ik kon amper de moed opbrengen om er meer dan een handvol te bezoeken. Ik ging naar de persruimte voor mijn toegangspas en de uitpuilende draagtas gevuld met promotieartikelen en ging daarna weer terug naar mijn appartement met mijn presentjes op sleeptouw. Ik spreidde de cadeautjes op mijn bed uit en rommelde erdoorheen, bekeek waar elk product voor bedoeld was: Crest White Strips (voor extra witte tanden), Scholls gelzooltjes, een make-upspiegel, een T-Style-tijdschrift, een doosje chocolade, een nieuwe antirimpelcrème.

Toen ik het volgende seizoen de show bezocht, kwam ik erachter dat het hele gebeuren onherkenbaar veranderd was. Het was vervormd, overdadig en opgeblazen; het doel ervan scheen compleet onduidelijk te zijn. Ging deze seizoensshow nog wel over het presenteren van kleding aan de modepers en mode-inkopers? Of was het een circus van eigenaardige persoonlijkheden geworden die voor elke aanwezige camera hun kunstje deden?

Mode was te modieus geworden.

De gebeurtenis was in een rumoerige orgie veranderd, een chaotische poppenkast. Een rij filmtrucks, perswagens en limousines met chauffeur erin omringde Bryant Park. Een leger beveiligingsmedewerkers, die op schildwachten leken, stond met de armen over elkaar bij elke ingang van het evenement. Het is niet verwonderlijk dat in die tijd het woord ‘fashionista’ in gebruik werd genomen. Het hele evenement straalde iets legerachtigs uit. De pulserende beat die door de deejay was gekozen weerklonk zelfs boven de dreun van het stadsverkeer uit, luider dan ooit, luider dan ik me kan herinneren. De menigten waren ook groter dan ooit en moesten beheerst worden door instructies: degenen die een stoel hebben gaan naar links, degenen met een staanplaats naar rechts.

Twee boeken die in de loop van dat jaar werden uitgegeven, vatten de tijdgeest zeer goed samen: Bret Easton Ellis’ Glamorama en Jay McInerneys Model Behaviour. Beide auteurs stelden dat mode drugs had vervangen als het kenmerkende culturele kloppende hart van het decennium.

Ja, dit was waar. Mode was de drug aan het eind van het millennium. Shoppen was zijn dienares.

==

Ik raakte hier niet opgewonden van. Ik wilde me liever verschuilen, me in mijn werk enkel en alleen toeleggen op het schrijven over modefotografie in plaats van mode, of ik wilde mezelf troosten door een roman te schrijven. Of misschien wist ik dat ik niet langer kon voldoen aan de toegenomen eisen. De mode-industrie heeft nooit bekendgestaan om haar loyaliteit, ze eist constant vernieuwing, constante bevloeiing.

Of misschien was mijn eigen omslag nodig. Was ik degene die was veranderd? Had iets zich losgemaakt van mijn eigen houvast? Was er eindelijk iets bij mij vanbinnen gebroken? Dat wist ik niet zeker. Ik wist alleen dat ik mezelf kon troosten met de wetenschap dat ik de modewereld had gebruikt als schuilplaats.